Gedichtenkoffer

Kleine Jan

Kleine Jan die zag een doosje
thuis bij moeder op de kast
en hij greep toen na een poosje
vlug dat mooie doosje vast

Stevig zat het in zijn knuisje
en hij liep de kamer uit
stond al spoedig achter het huisje
keek eens om die kleine guit

“Wat heb jij daar?” sprak zijn makker
“Lucifers jong, dat is fijn”
“Maak een vuurtje,” sprak die rakker
“Oh, dan hebben wij een gein”

Droge bladeren, een papiertje
vlug wat strootjes er nog bij
en zowaar na een kwartiertje
brandde het vuurtje, Jan was blij

Maar dat vuur, die stoute vlammen
wilden niet als Jantje wou
en twee droge berkestammen
brandden ook al redelijk gauw

Huilend is toen Jan verdwenen
want naar moeder durft hij niet
later is hij weer verschenen
en hij beefde als een riet

Het huis met al die mooie dingen
is verdwenen binnen het uur
al zijn kleren, speelgoed gingen
zomaar weg door al dat vuur

Vader zag hij diep verslagen
moeder huilde radeloos
Jantje kan zijn leed niet dragen
liever zag hij vader boosjan